Iets met velden. Er zijn. Ze zijn. Ze worden door er te zijn. Je vruchtbaarheid uitspreiden, uitstrekken, uitgestrekt zijn, bewerkt worden, gerooid worden. Geraakt worden en gebruikt. Overmeesterd misschien. En de rauwheid achteraf, als je door de mangel gehaald bent, opnieuw ontvankelijk gemaakt. Voor zon en passanten.
Iets over collages. Samenbrengen. (Wat liefde schijnt te zijn, ik ben er nog niet uit). Gebruiken wat je geoogst, genomen hebt. Alles wat genomen wordt, moet gebruikt worden, anders zou onrecht zijn. Ontneem en verlos, vruchten kunnen zwaar zijn. Nemen is de wissel, verandering van ritme, trilling, golving. Het uiterste hier. Wij willen geven maar niets gegeven worden.
Iets met tekst. Ik kan hem maar moeilijk doorlopend maken, de zinnen zin doen hebben. Hiƫrarchie of volgorde opleggen aan woorden die daar niet om vragen. Ik zet ze liever naast elkaar, laat ze wrijven, middens maken, waarbinnen gedijt kan worden. Zijn woorden enkel buitenkant? Een twijfelachtige ja. Met mijn vinger volg ik de lijnen die letters maken, overal staat wel iets geschreven.
Iets met jou. Met jou zijn. Ik heb losgelaten. Ik heb ik losgelaten. Denk ik dan. Als ik bij jou ben. Als wij ons zijn. Dan ben ik steeds minder maar wij des te meer. Dat is het hier waar het zijn enkel zijn is. Waar ademhaling zingt, mee, met de stroom. Waar lichamen enkel dat zijn, lichaam, volte, leegte, vanbinnen, waar het leven echoot. Er is niet of buiten of binnen, er is enkel de vermeerdering, dans met elkaar, lichaam dat van ons wordt. We hoeven niet te geven, als geven en nemen gelijk geworden zijn. Als zij de dans zijn, of het lichaam dat danst, de schommeling. Wij wiegen. We kunnen niet anders. Het gaat nooit over keuze maar over waar de schommeling ons heen voert. Het een is het ander, de een is de ander, ik hoef je niet vast te houden, jezelf kan je niet de rug toekeren. Terug komen we altijd en weg gaan we nooit.
Wanneer ik ga liggen bestaat onder en boven niet meer, is er enkel nog naast. En naast elkaar verschuiven wij, het hoeft niet traag te zijn, wrijving mag pijn doen, ons mag pijn doen, en glipt de wind door kieren, die wij maakten en die ons maakten. Die verlichten en verluchten, de wereld heeft ons ingeademd. Soms ruik ik de velden en denk aan hoe het was. En hoe dat was ook is kan zijn, hier. In het hoge gras ritselt de waarheid, sprookjes die tot leven komen. Er was eens, een beweging, een dag, een nacht, een veld. Een plooi die gladgestreken werd. Gensters op een stenen vloer. Het was ons samen dat explodeerde, wij zijn uit elkaar gespat. Onder het vergane dak zijn wij vergaan, sterven doen we samen, dat raakt, doet pijn. Op de drempel van een huis hebben wij in ons midden het maanlicht gevangen.
Ik vind het goed dat we iets gemaakt hebben.