Het begon met de zon. Die hing boven een bos dat nu veld is geworden. Langzaamaan hebben wij bomen gekapt en takken geruimd. Gras platgetrapt tot de paden zo breed werden dat ze zich samenvoegden, als beken, zodat we zwemmen konden, rollen in het hoge gras, een sprong wagen, elkaar doen landen. Het land van vandaag is de landing van morgen.

Met natte broek en natte haren sjokte ik achter je aan. In het spoor van omgebogen gras waarvan ik dacht dat het van jou was, waar jij het veld tot hetjouwe had gemaakt, ja, daar wilden mijn voeten ook zijn. Het gezoem van de hoogspanningslijn deed me aan regen denken, we waren al zo nat dat ik hem enkel nog horen kon, het voelen was vergaan. We zijn onderweg naar de waterval, een rand om over te kijken, om het niets in de ogen te kijken. Er is daar niets te zien, werd ons gezegd. Ja.
Na het veld komt er dan bos, een veld in zijn kinderschoenen, met zigzaggende paden en rotte bladeren die onze voetstappen dempen, zodat zij niet naar de hemel kunnen reiken. Tussen bodem en bladerdek groeit, een liefde, een leven, druppelsgewijs door regenwater en zonlicht gevoed. Paddenstoel en struik naast elkaar, in vochtige aarde, naast de grote boom die haar beschutting aanbiedt. En dan wij daartussen, versnellend en doorsnellend, het zal nu snel avond worden, de donkerte kondigt zich aan, en daarvoor moet er over de rand gekeken worden.
Met tintelende benen en vochtige wangen, met een buik die ooit meer leven zal dragen, met druppels in mijn wimpers, heb ik mijn blik naar beneden geworpen, met het water, wild en roekeloos, de diepte in, om daar te sterven. Leven is het sterven voelen, dacht ik toen, terwijl ik mijn vuist in de aarde balde. Die avond heb ik verbaasd naar de zwarte randen onder mijn nagels gekeken, het werk van het vasthouden hield zich ook aan mij vast. Snel en efficiƫnt de waterval ontmoet, of toch zijn bovenkant en buitenkant en dan met stevige tred de schemer bevechten. Het zal donker zijn voor we thuis zijn. Van dageraad tot avondval de berg beteugelen, er kon niets beters zijn.
Zucht niet, moe zijn is goed zijn.